Menu
Van Flamenco tot Zeezicht – Een Studententrip door Zuid-Spanje
Onze tocht begon in Sevilla, waar de zon zo fel schijnt dat je zonnebril emoties krijgt. We waren er met een bont gezelschap: studenten Spaans die hun vocabulaire wilden uitbreiden met woorden als tapas, siesta en olé. De stad zelf was een openluchtmuseum met temperament: kathedralen, sinaasappelbomen, en flamencodansers die blijkbaar geen vrije dagen nemen.
In het centrum hoorden we het klakken van hakken op de stenen, en we gingen mee in het ritme. In de wijk Santa Cruz waanden we ons in een doolhof van charme. We oefenden onze Spaanse zinnen op nietsvermoedende obers die óf erg geduldig waren, óf ons gewoon wilden laten bestellen voordat we begonnen te dansen.
Toen namen we de bus naar Cádiz, een kuststad die ruikt naar zout, historie en versgebakken empanadas. De treinrit zelf was gevuld met muziek, gelach, en pogingen om “¿Dónde está el baño?” in perfecte Andalusische klankkleur te zeggen. Cádiz verwelkomde ons met zeezicht, zonsondergangen en een soort rust die je alleen vindt op plekken waar de tijd lijkt te stilstaan.
We struinden langs de boulevard, speelden Spaanse woordspelletjes op het strand (waar “arena” ineens meer was dan een vocabulaire-item), en leerden dat groepsreizen ook betekenen dat je met z’n tienen in één tapasbar probeert te onderhandelen over wie de laatste croqueta krijgt. Spoiler: niemand wint. Behalve degene die snel is.
En het mooie? Elke dag Spaans leren voelde niet als studeren maar als een levende taal om ons heen. Van marktkramers tot straatmuzikanten, iedereen was onbewust onze docent.